Woordvolgorde Nederlands 1: de theorie is makkelijk, maar dan … oefenen en nog eens oefenen! De Nederlandse woordvolgorde is uniek en je moet er altijd op blijven letten.
Welke taal spreek je het vaakst? Of het nu Engels is of een andere taal, de volgorde van de woorden in die taal gaat vanzelf – en die is anders dan de Nederlandse. Daarentegen is de Nederlandse woordvolgorde zoals bij veel sporten: we kunnen de techniek leren, maar het automatiseren ervan vereist veel training.
Dit is de eerste in een serie van twee Suitcase talen blogs over de volgorde van de woorden in een Nederlandse zin: Woordvolgorde Nederlands 1 en Woordvolgorde Nederlands 2.
Geschatte leestijd 6 minuten
Margreet Kwakernaak, auteur van Dutch for Dummies en 7 andere leerboeken Nederlands
Woordvolgorde Nederlands 1: het werkwoord komt op de tweede plaats: Ik woon in Nederland
Ten eerste zijn alle basisregels vereenvoudigingen – de regel ‘het werkwoord komt op de tweede plaats’ dus ook. Want, veel zinnen hebben meer dan één werkwoord. In dat geval komt het eerste werkwoord als tweede in de zin. Het andere werkwoord staat aan het einde:
Ik leer Nederlands
Jij wilt Nederlands leren
Hij kan Nederlands leren
Wij hebben Nederlands geleerd.
Bovendien moeten we dieper ingaan op wat wordt bedoeld met de eerste plaats en de tweede plaats. Kunnen we woord voor woord tellen? Daar gaan we nu naar kijken.
Ofwel één woord, of een groepje woorden, kan op de eerste plaats staan: Nu woon ik in Nederland – volgend jaar woon ik in Nederland
Nu leer ik Nederlands
Over twee maanden wil ik Nederlands leren
Later wil ik in Nederland wonen
Tien jaar geleden heb ik in Nederland gewoond
Je woordvolgorde Nederlands verfijnen
Ten tweede moeten regels duidelijk en eenvoudig zijn, maar de realiteit is complexer.
In werkelijkheid zijn de twee basisregels alleen van toepassing op de meest voorkomende, eenvoudige zinnen. In mijn blog Woordvolgorde Nederlands 2. geef ik je aanvullende regels, toe te passen op samengestelde zinnen.
Bovendien hebben alle regels uitzonderingen. ‘Het werkwoord staat op de tweede plaats’ – is niet van toepassing op alle vraagzinnen. Daarover volgt nu extra informatie.
Hoe maak je een vraag in het Nederlands – de vijf W’s en hoe
Net als in het Engels maken we ook in het Nederlands vragen met behulp van vraagwoorden. Herinner je je the five W’s and How nog? Dit zijn de eerste letters van de vraagwoorden
- who ?
- what?
- when ?
- where ?
- why ? en
- how ?
In het Nederlands hebben we precies diezelfde ‘vijf W’s en Hoe’:
- wie?
- wat?
- wanneer?
- waar?
- waarom? en
- hoe?
De bovengenoemde vraagwoorden staan aan het begin van vragen waarvan de antwoorden essentieel zijnbij het verzamelen van informatie in journalistiek, onderzoek en politieonderzoek.
Bovendien leerde het leven me dat bij het ontmoeten van nieuwe mensen gesloten vragen als ‘Ben je nieuw in Nederland?’ zelden leiden tot een goed gesprek, omdat het antwoord misschien gewoon ‘nee’ is. Daarom werd het een tweede natuur om bij kennismaking met nieuwe mensen, mijn vragen te beginnen met een vraagwoord: Hoe lang woon je in Nederland? of Wat vind je ervan om hier te wonen? Dergelijke open vragen zijn een goed begin van een interessant gesprek. Want, je kunt een vraag die begint met een vraagwoord, dus een open vraag, nooit beantwoorden met een simpel ‘ja’ of ‘nee’: je moet meer vertellen.
Gelukkig blijft het werkwoord op de tweede plaats in vragen die beginnen met een vraagwoord:
Hoe lang woon je al in Nederland?
Waar woon je?
Hoe is het leven hier?
De uitzondering op de basisregel: gesloten vragen beginnen met het werkwoord
Eindelijk zijn we aangekomen bij de uitzondering op de regel. We hebben dus vragen die beginnen met een vraagwoord en we hebben vragen die beginnen met een werkwoord. Dit is de uitzondering op de basisregel voor woordvolgorde, in sommige vragen staat het werkwoord niet op de tweede, maar op de eerste positie!
We noemen vragen die met een werkwoord beginnen, gesloten vragen, omdat je ze heel kort kunt beantwoorden: met ja of nee.
Woon je al lang in Nederland?
Woon je hier?
Is het leven hier goed?
Opnieuw is dat net zoals in het Engels – hoewel je in het Engels meestal begint met do of does, al snel gevolgd door het hoofdwerkwoord:
Have you been living in the Netherlands for a time?
Do you live here?
Is life good here?
Nu is het jouw beurt: oefenen met woordvolgorde Nederlands 1
1. Zoek de werkwoorden in elke zin en beantwoord de vraag: op welke plaats staan de werkwoorden?
Wanneer werken de meeste mensen?
Van maandag tot en met vrijdag. De meeste mensen zijn in het weekend vrij. Wij werken dan meestal niet. We gaan dan naar familie. Of we gaan naar buiten met de kinderen, of met vrienden.
2. Zoek naar het eerste woord of de eerste groep woorden:
Wanneer werken de meeste mensen?
Van maandag tot en met vrijdag. De meeste mensen zijn in het weekend vrij. Wij werken dan meestal niet. We gaan dan naar familie. Of we gaan naar buiten met de kinderen, of met vrienden.
3. Definieer de vragen. Zijn ze open of gesloten?
4. Staat het eerste werkwoord op de eerste of op de tweede plaats?
5. Als er meer werkwoorden zijn, waar zijn dan de andere werkwoorden?
a.Woon je in Nederland?
b.Hoe lang woon je al in Nederland?
c.Woon je in Amsterdam?
d.Waar woon je in Amsterdam?
e.Is het leven goed hier?
f.Waarom vind je het leven goed hier?
g.Heb je eerst in een andere stad gewoond?
h.Heb je daar een goed leven gehad?
i.Waar zou je liever willen wonen?
De antwoorden vind je onderaan deze blog.
Conclusie:
- In de Nederlandse woordvolgorde komt het werkwoord op de tweede plaats
- Ofwel één woord, of een groep woorden, kan op de eerste plaats staan
- Uitzondering: vragen die met ja of nee moeten worden beantwoord, beginnen met het werkwoord
- Goed georganiseerde Nederlandse zinnen hebben veel training nodig.
Meer weten van woordvolgorde? Ga dan naar Woordvolgorde Nederlands 2
Heb je wel eens van de Delftse methode gehoord? Het is de snelste manier om Nederlands te leren spreken – maar dan moet je wel de bijbehorende conversatielessen volgen. De blog De Delftse methode is sneller legt uit waarom je met deze methode zo snel leert.
Suitcase talen Cursussen bieden je de training die je nodig hebt om snel de goede woordvolgorde aan te leren! Je bereidt elke les voor met e-learning en oefent in de online conversatieles, onder leiding van een ervaren docent, in een kleine groep. De cursussen zijn kort en vanover de hele wereld te volgen.
Studenten van Suitcase talen zijn hoogopgeleid en bereid om 6 uur per week Nederlands te leren.
Stel je vragen op het Contactformulier Suitcase talen – wij reageren snel.
Antwoorden:
1. werk, zijn, werken, gaan, gaan. Alle werkwoorden staan op de tweede plaats.
2. wanneer, de meeste mensen, wij, wij, wij.
3. a.gesloten, b.open, c.gesloten, d.open, e.gesloten. f.open, g.gesloten, h.gesloten, i.open
4 en 5 .a. eerste, b.tweede, c.eerste, d.tweede, e.eerste, f.tweede, g.eerste plus laatste, h. eerste plus laatste, i. tweede plus één maar laatste en laatste