Woordvolgorde Nederlands 2 zet eerst de basisregels van de Nederlandse woordvolgorde nog eens op een rij. Daarna brengt deze blog je naar zinnen die uit twee of meer delen bestaan. Deze blog, over het maken van een Nederlandse zin, is de laatste in een reeks van twee. Woordvolgorde Nederlands 1 is de eerste.
Maar, vraag je je misschien af, waarom al die ophef over de woordvolgorde? Begrijpt een Nederlander me niet als ik de juiste woorden gebruik, maar in de verkeerde volgorde? Meestal is wel duidelijk wat je wilt communiceren, maar je Nederlands klinkt slecht – voor sommige werkgevers een reden om je weg te houden van functies waarin de Nederlandse taal belangrijk is.
Laten we daarom de volgende stap zetten.
Ten eerste leer je in deze blog hoe je en, maar, want, of en dus gebruiken,
en ten tweede: waar je de werkwoorden moet plaatsen. Deze twee dingen zijn een herhaling van wat je in de eerste blog over woordvolgorde leerde.
Tenslotte leer je over een ander soort zinnen, waarin de werkwoorden altijd aan het einde staan.
Geschatte leestijd 7 minuten
Margreet Kwakernaak, auteur van Werkwoorden op Rij 1, 2 en 3 en vijf andere leerboeken Nederlands
Samenvatting van de 3 basisregels Nederlandse woordvolgorde
Allereerst vatten we de 3 basisregels van de eerste blog in deze serie samen.
Woordvolgorde regel 1: het werkwoord komt op de tweede positie
Ik ben Anna; mijn naam is Anna
Je ziet dat positie 1 ook uit een groep woorden kan bestaan:
mijn naam,
een jaar geleden.
Bovendien is het je misschien opgevallen dat een zin meer dan één werkwoord kan bevatten:
heb gewoond,
hebben gevonden.
Regel 2: tijd en plaats kunnen op de derde of eerste positie komen
ik heb eerst in Amsterdam gewoond, of:
eerst heb ik in Amsterdam gewoond
Wat er ook gebeurt met woorden van tijd of plaats: het werkwoord blijft altijd op de tweede plaats.
Regel 3: alleen in sommige vragen of een commando komt het werkwoord op de eerste positie
Is je naam Anna?
Zit! (tegen je hond)
Lees Woordvolgorde Nederlands 1 om meer uitleg en voorbeelden te vinden. Bovendien kun je ook daar oefenen en het eerste stukje theorie in praktijk brengen.
Woordvolgorde Nederlands 2: Twee soorten zinnen
Zoals we allemaal weten, hebben verschillende mensen verschillende namen. Hoe zouden we ze anders kunnen onderscheiden? Daarom gevenwe ook verschillende namen aan verschillende zinnen. Die namen zijn handig bij het leren van de Nederlandse woordvolgorde.
De grammaticale naam van de meest voorkomende Nederlandse zin is hoofdzin. In een hoofdzin staat het werkwoord altijd op de tweede positie. Als er meer werkwoorden zijn dan één, staan de andere werkwoorden aan het einde van de zin:
Ik woon in Amsterdam – ik heb in Amsterdam gewoond.
Het is duidelijk dat de hoofdzin op zichzelf kan staan. Maar, we maken vaak langere zinnen. Daarvoor gebruiken we voegwoorden, woorden die zinnen met elkaar verbinden. Laten we eens kijken naar de voorbeelden:
Wij hebben in Amsterdam gewoond en wij wonen nu in Almere.
Ik woon in Almere, maar ik werk in Amsterdam.
Wij wonen nu in Almere, want wonen in Amsterdam is erg duur.
Wij wonen in een dorp bij Groningen of wij wonen in den Haag. In den Haag wonen onze kinderen en wij hebben daar een appartement.
We wonen in een dorp bij Groningen dus wij moeten 240 km rijden naar den Haag.
Deze voorbeeldzinnen beginnen met een hoofdzin, want het werkwoord staat op de tweede positie.
Laten we nu deze voorbeelden analyseren.
Ten eerste gebruikten we de voegwoorden en, maar, want, of en dus.
Ten tweede gebruikten we niet alleen een werkwoord in de hoofdzin voor het voegwoord, maar na het voegwoord gebruikten we ook een werkwoord.
Wanneer een werkwoord is, hebben we een zin. Dus we hebben twee zinnen gemaakt, die we met elkaar verbinden door en, maar, want, of of dus.
Tot slot: op welke positie staat het werkwoord in de zin na het voegwoord? Het staat op de tweede plaats!
Dus, wat voor zin hebben we gemaakt na en, maar, want, of en dus? Een hoofdzin!
Uit deze voorbeelden kunnen we woordvolgorderegel 4 afleiden: de voegwoorden en, maar, want, of of dus worden altijd gevolgd door een hoofdzin.
De tweede soort zin: de bijzin. In een bijzin staan de werkwoorden staan aan het einde.
Hier is de volgende reeks voorbeelden:
Wij hebben in Amsterdam gewoond voordat wij naar Almere kwamen.
Ik woon in Almere terwijl ik in Amsterdam werk.
We wonen nu in Almere omdat wonen in Amsterdam erg duur is.
Wij wonen in een dorp bij Groningen terwijl wij ook een appartement in den Haag hebben.
We wonen in een dorp bij Groningen hoewel onze kinderen en kleinkinderen in den Haag wonen.
Nu is het jouw beurt om de voorbeelden te analyseren! Dat lukt je door antwoord te geven op de volgende twee vragen:
1. Hebben we de voegwoorden en, maar, of, dus en want gebruikt?
2. Waar staat na deze voegwoorden het werkwoord, of, als er meer dan één zijn, op welke positie staan deze werkwoorden?
Nu hebben we regel 5 gevonden: als we een zin beginnen met een ander voegwoord dan en, maar, want, of en dus, volgt een bijzin. In de bijzin staan alle werkwoorden aan het einde.
Na deze theorie van de woordvolgorde Nederlands is het nu tijd voor de praktijk. Hier is je oefening: lukt het je een hoofdzin van een bijzin te onderscheiden?
Oefening
a = hoofdzin, b = bijzin
Je vindt de antwoorden onderaan op deze pagina.
1. Sinds twee jaar woon ik in Nederland. a/b
2.Veel is goed, maar ik houd niet van het klimaat. a/b
3.In november is er wind of er is regen.a/b
4.In januari ben ik depressief omdat er geen zon is.a/b
5.Zes maanden lang is het minder dan 20 C zodat ik het vaak koud heb.a/b
6.Het regent veel dus wij blijven binnen. a/b
7.Nederlanders praten Engels met mij hoewel ik Nederlands probeer te leren.a/b
8.De buren zeggen dat wij te hard praten.a/b
9.Nederlanders dansen nooit als zij een feestje hebben.a/b
10.Contact met Nederlanders is kort want zij koken niet voor hun gasten.a/b
Had je 7 of meer dan 10 antwoorden goed? Ga dan naar de conclusie hieronder, en leer alle 5 regels uit je hoofd. Daar heb je de rest van je Nederlandse leven plezier van!
Conclusie
Met deze vijf woordvolgorderegels kan je elke Nederlandse zin maken:
1. In de hoofdzin komt het werkwoord op de tweede plaats
2. Tijd en plaats kunnen op de derde plaats komen, of op de eerste plaats
3. In vragen en commando’s kan het werkwoord eerst komen
4. De voegwoorden en, maar, want, of en dus worden gevolgd door een hoofdzin
5. Alle andere voegwoorden worden gevolgd door een bijzin. In een bijzin staan alle werkwoorden aan het einde.
Nederlandse woordvolgorde leren bij Suitcase talen
Bij Suitcase talen heb je twee keer per week les, altijd ’s avonds en online Suitcase talen cursussen. Door de Delftse methode te gebruiken in combinatie met conversatielessen leer je in kortere tijd Nederlands spreken dan bij een traditionele cursus. De Delftse methode is gericht op Nederlands spreken en woordenschat.
Omdat sommige studenten behoefte hebben aan meer grammatica dan de Delftse methode biedt, heeft Margreet Kwakernaak twee optionele grammaticamodules geschreven.
Het modulaire systeem van Suitcase talen is flexibel.
Modules duren 5 weken en eindigen met een toets. Nadat je die toets hebt gehaald, beslis je of je door wilt gaan naar de volgende module. Je betaalt per module.
Op de pagina Cursussen Suitcase talen vind je een beschrijving van elke cursus, de tijden en de prijzen.
Studenten van Suitcase talen zijn hoogopgeleid en reserveren 4 uur per week voor de voorbereiding van hun cursus. De lessen zelf zijn kort maar intensief.
Antwoorden op de oefening: 1a, 2a, 3a, 4b, 5b, 6a, 7b, 8b, 9b, 10a